
Jurisprudentie
BG8944
Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7260 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7260 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nader besluit. Herziening WAO-uitkering. RSI. Geen verdergaande duurbeperking.Geen sprake van depressieve klachten.
Uitspraak
06/7260 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 november 2006, 06/1944 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld, en informatie van de appellante behandelende fysiotherapeut, podotherapeut en psychiater toegezonden. Tevens is een expertise ingezonden van de psychiater A.R. Hertroijs en zijn reactie op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd op de door appellante toegezonden medische informatie en expertise. Bij brief van 11 september 2008 heeft het Uwv het verslag van 11 september 2008 van een nader arbeidskundig onderzoek ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. De Raad heeft het onderzoek geschorst nadat ter zitting was gebleken dat het Uwv op 27 december 2006 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante had genomen. Dit besluit is door het Uwv bij brief van 29 september 2008 ingezonden.
Partijen hebben schriftelijk ingestemd met het achterwege laten van een vervolgonderzoek.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 23 maart 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 4 oktober 2005 tot de verlaging van de WAO-uitkering van appellante per 27 november 2005. Vanaf laatstgenoemde datum wordt de WAO-uitkering van appellante berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 maart 2006 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. De rechtbank heeft uitdrukkelijk de medische grondslag van het besluit als juist aanvaard, maar heeft de arbeidskundige motivering onvoldoende geacht.
2.2. De Raad gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde, en door partijen niet bestreden feiten. Samengevat gaat het om het volgende.
2.3. Appellante heeft als directiesecretaresse gewerkt voor 32 uren per week. Op 24 november 1999 heeft zij zich ziek gemeld wegens RSI klachten. Zij heeft haar eigen werk voortgezet voor 20 uren per week. In aansluiting op de wettelijke wachttijd is haar een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Hierbij is onder meer er van uitgegaan dat appellante om medische redenen niet meer dan 4 uur per dag, 20 uur per week, kan werken.
2.4. Op 3 december 2004 vond opnieuw een medisch onderzoek plaats, gevolgd door een tweede medische beoordeling op 27 januari 2005. Het resultaat was een bijstelling van de duurbeperking, in die zin dat appellante tot 8 uur per dag, 40 uur per week, buiten de nacht werkzaamheden kan verrichten.
3.1. Het hoger beroep spitst zich vooral toe op de vraag of de eerder aangenomen (verdergaande) urenbeperking bij de beoordeling in januari 2005 terecht is afgezwakt.
3.2. Appellante vindt voor haar betoog dat het Uwv van een verdergaande duurbeperking had moeten uitgaan steun in de op haar verzoek door psychiater Hertroijs verrichte expertise. Deze specialist gaat er van uit dat appellante lijdt aan een pijnstoornis en somatoforme stoornis. Hij acht haar in staat tot het verrichten van de door haar feitelijk verrichte werkzaamheden. Volgens Hertroijs is er sprake van een balans. Stress kan deze balans gemakkelijk verstoren. Dat is de reden dat hij appellante maximaal 20 uren per week ziet werken.
3.3. Deze conclusie is door de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd bestreden. Hij wijst er op dat de door Hertroijs gestelde diagnoses in de DSM-IV classificatie niet naast elkaar kunnen bestaan. Als directiesecretaresse heeft appellante feitelijk met stresserende zaken en een hoge werkdruk te maken, zonder dat dit de bestaande balans verstoort. De diagnose somatoforme pijnstoornis vormt het psychiatrische equivalent van fibromyalgie op somatisch terrein.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Het hoger beroep wordt geacht zich mede uit te strekken tot het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 27 december 2006.
4.3. De Raad ziet geen reden om het aan de besluitvorming voorafgegane medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. Deze beroepsgrond heeft appellante niet nader onderbouwd.
4.4. Naar het oordeel van de Raad is voldoende medische informatie beschikbaar om tot een oordeel te kunnen komen. Hij ziet geen aanleiding om een deskundige te raadplegen.
4.5. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij per 27 november 2005 volledig arbeidsongeschikt is. Voor die stelling bestaat geen aanknopingspunt. Appellante werkt al langere tijd gedurende 20 uren per week. Uit de stukken blijkt niet dat dit werk niet langer geschikt is en de expertise waarop appellante zich zelf beroept, bevestigt uitdrukkelijk haar geschiktheid voor de door haar feitelijk verrichte werkzaamheden.
4.6. Daarmee resteert de vraag of de gezondheidstoestand van appellante een verdergaande duurbeperking vereist dan het Uwv heeft aangenomen. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend. Daarbij heeft de Raad mede laten wegen de informatie van de appellante behandelende psychiater, die als diagnose een aanpassingsstoornis met depressieve en angstige kenmerken (as I), in combinatie met fibromyalgie (as III) met een GAF-score van 70 hanteert en concludeert:
“Het betreft een 37 jarige alleenstaande vrouw, die geconfronteerd met enkel op dit moment niet oplosbare actuele problemen in haar leven, paniek en angstgevoelens heeft ontwikkeld en behoefte heeft de problemen die aanleiding zijn voor genoemde klachten te bespreken. Anders dan bij eerdere aanmelding (in 2001, de Raad) is er geen sprake van depressieve klachten. Wel zijn er in milde invaliderende klachten voorkomend uit fibromyalgie.”
4.7. De visie van de bezwaarverzekeringsarts is daarmee in overeenstemming.
5. Het hoger beroep slaagt niet. Het beroep tegen het besluit van 27 december 2006 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 december 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
TM